21976 |
op het gevoel van ouderschap spelen |
nestspel:
nèssjpel (Q021p Geleen),
op de jongen komen:
kommen op de jongen (Q021p Geleen)
|
Bij gepaarde duiven met jongen spelen op het gevoel van ouderschap, op het verlangen om de jongen terug te zien? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22460 |
op kraamvisite gaan |
kindje kijken:
kiendje kieke (Q021p Geleen)
|
Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21197 |
op reis gaan |
op reis gaan:
op reis gegange (Q021p Geleen)
|
op reis gegaan zijn [te mantij zijn] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23675 |
op retraite gaan |
op retraite (fr.) gaan:
op retraet gaon (Q021p Geleen)
|
In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32920 |
op rijen zetten |
bijeenmaken:
bīęi̯mākǝ (Q021p Geleen),
bijeenreken:
bīęi̯rɛ̄kǝ (Q021p Geleen),
opwallen:
opwɛlǝ (Q021p Geleen)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
steltlopen:
sjteltlaupe (Q021p Geleen)
|
Op stelten lopen [stelten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25653 |
opbakken |
opwarmen:
opwɛrmǝ (Q021p Geleen)
|
In N 29, 79b werd gevraagd naar de wijze waarop men oud brood opbakte. De antwoorden op deze vraag zijn verwerkt in deze semantische toelichting. Een veel voorkomende methode van opbakken is het brood nat maken met b.v een borstel. Vervolgens wordt het in de oven gelegd totdat het doorwarmd is. Dit duurt zo''n 5 à 10 minuten. Men kan het brood ook opstomen. Als de oven tamelijk warm is, gooit men er een pot water in. Het water verdampt en het brood zet men 5 à 10 minuten in de oven. Men kan het brood ook v√≥√≥r of na het gewone bakken, wanneer de oven niet zo heet is, in de oven leggen gedurende tien minuten. Na het eruithalen legt men het brood onder een doek, zodat men de warmte en de wasem erin laat dringen.' [N 29, 97a; N 29, 97b; monogr.]
II-1
|
17913 |
opbergen |
wegbergen:
(wegberge) (Q021p Geleen),
wegleggen:
weglegge (Q021p Geleen)
|
opbergen [DC 38 (1964)]
III-1-2
|
25581 |
opbollen |
opmaken:
opmākǝ (Q021p Geleen)
|
De afgewogen deegstukken opbollen. Het opbollen dient om een mooie ronde bol te verkrijgen, waardoor het vormen van het brood veel gemakkelijker kan geschieden, dan wanneer men dit van het direct afgewogen stuk moet doen (Schoep blz. 99). Verder dient het om de fijnheid van rijs te beïnvloeden en de kleefstof soepeler te maken. Het opbollen kan met de hand of machinaal plaatsvinden. [N 29, 34; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
25632 |
opbollen van het beschuitdeeg |
opmaken:
opmākǝ (Q021p Geleen)
|
[N 29, 59a]
II-1
|