33575 |
raapstelen |
steelmos:
sjteelmoos (Q021p Geleen)
|
De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)]
I-7
|
33272 |
raapzaadolie |
smout:
šmau̯t (Q021p Geleen)
|
De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (Q021p Geleen),
vreemd:
vraem (Q021p Geleen),
Opm. netals bij mais.
vrĕĕm (Q021p Geleen)
|
01; vreemd [SGV (1914)] || raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
bazelen:
bazele (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
schele kal uitslaan:
sjaele kal oetsjlaon (Q021p Geleen),
wauwelen:
wauwelen (Q021p Geleen)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28447 |
raat |
raat:
raat (Q021p Geleen),
schol:
schol (Q021p Geleen),
šǫl (Q021p Geleen)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
rao.e (Q021p Geleen),
raoje (Q021p Geleen),
roaën (Q021p Geleen)
|
raden [N 07 (1961)] || raden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-2
|
21209 |
radio |
radio:
radio (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
een radio-ontvangtoestel [radio] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18167 |
rafel |
rafel:
ruffel (Q021p Geleen),
ruffele (Q021p Geleen),
vadem:
veeme (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
raofele (Q021p Geleen),
roafelen (Q021p Geleen),
ruffele (Q021p Geleen),
rǭfǝlǝ (Q021p Geleen),
ruffelen:
røfǝlǝ (Q021p Geleen)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
20600 |
ragout van gebraden gevogelte |
ragout:
rəgoe (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt U: Ragout van gebraden gevogelte (salmi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|