24230 |
restant vogels |
mus:
musj (Q021p Geleen),
roekoeken:
roekoeke (Q021p Geleen),
vliegen:
vleege (Q021p Geleen)
|
kirren || vliegen [SGV (1914)] || vrouwelijke huismus (moffelkop) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
tam:
taam (Q021p Geleen),
wild:
wildj (Q021p Geleen)
|
das [DC 07 (1939)] || tam [DC 19 (1951)] || wild [SGV (1914)]
III-4-2
|
23674 |
retraite |
retraite (fr.):
retraet (Q021p Geleen)
|
Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23677 |
retraitehuis |
retraitehuis:
retraetehoes (Q021p Geleen)
|
Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18085 |
reumatiek |
gicht:
gig (Q021p Geleen),
reumatiek:
reumatik (Q021p Geleen),
vliegende gicht:
vleegende gich (Q021p Geleen)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20633 |
reuzel, bladvet |
reuzel:
Syst. WBD Van het vet van de darmen.
reuzel (Q021p Geleen)
|
Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18265 |
revers |
revers:
rǝvē̜r (Q021p Geleen),
revers (fr.):
revaer (Q021p Geleen)
|
de omslag van de kraag op de borst (revers?) [N 59 (1973)] || De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW]
II-7, III-1-3
|
17655 |
rib |
rib:
rip (Q021p Geleen),
rub (Q021p Geleen),
rup (Q021p Geleen)
|
rib [SGV (1914)] || rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25015 |
ribbel |
ribbel:
rubbel (Q021p Geleen),
robbel:
rôbbel (Q021p Geleen)
|
een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
27793 |
richting |
richting:
richting (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De te volgen richting bij de aanleg van mijngangen. Volgens de invuller uit Q 121 bestond de "richtung" uit drie verzwaarde touwtjes (schietloden) die in elkaars verlengde aan het dak van de mijngang bevestigd waren. De markeringen werden door de mijnmeter aangebracht. Het woordtype "stonde" (Q 112a, Q 113, Q 117, Q 121, Q 121b, Q 202) is gelijk aan het Duitse "Stunde", dat in de mijnwerkersterminologie een speciale betekenis krijgt (z. RhWB XVIII pag. 938 s.v. "Stunde"). [monogr.; N 95, 846; N 95, 708]
II-5
|