17599 |
rimpels |
rimpels:
rumpele, rumpel (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
renksjteken (Q021p Geleen)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
rengvinger (Q021p Geleen),
rĕngvinger (Q021p Geleen),
rènkvinger (Q021p Geleen)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18103 |
ringworm |
oorworm:
oarwórm (Q021p Geleen)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
schellen:
sjelle (Q021p Geleen)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20792 |
rins |
rinzig:
rinsig (Q021p Geleen),
zuur:
zōēr (Q021p Geleen)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
21214 |
riool |
goot:
gut (Q021p Geleen),
göt (Q021p Geleen),
riool:
riool (Q021p Geleen)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
32434 |
ristband |
schansendraad:
šansǝdrǭt (Q021p Geleen)
|
Dunne, dubbelgevouwen twijg waaraan een aantal paren klompen tot een rist bij elkaar worden gebonden. De ristband wordt door de touwtjes gehaald waarmee de paren klompen aan elkaar vastgemaakt zijn. [N 97, 131; A 29a, 16a add.]
II-12
|
21200 |
rit |
rit:
rit (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
weg:
weëg (Q021p Geleen)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (Q021p Geleen)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|