21936 |
ruien |
ruien:
ruije (Q021p Geleen),
ruizelen:
gans oetgeruuzeld (Q021p Geleen),
uitgeruizeld (volt.deelw.):
gans oetgeruuzeld (Q021p Geleen)
|
Hoe heet het volledig vernieuwen van het vederkleed? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
Tans, J.G.H., Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht, uitg. Van Aelst, 1938. 246 pp.
y, y: (Q021p Geleen)
|
ruiken
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
toesje (Q021p Geleen)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23451 |
ruimte onder de toren |
klokkentoren:
klokketaore (Q021p Geleen)
|
De ruimte onder een naast de kerk staande toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33436 |
ruimte tussen opeenvolgende gebinten |
gebont:
gǝbontj (Q021p Geleen)
|
Het vak of de ruimte tussen de opeenvolgende gebinten in een stal of in een schuur, die wordt begrensd door de vlakken van twee gebinten en de buitenmuur of door één gebint en twee muren die dan een hoek vormen. Zie afbeelding 18 en de plattegronden bij paragraaf 1.2. Bij driebeukige gebouwen omvat zo''n vak een deel van de middenbeuk en een deel van de zijbeuken. Bij éénbeukige gebouwen kan begripsverwarring ontstaan met de ruimte tussen de stijlen, die immers in de buitenmuren staan. Zie daarom ook het lemma "ruimte tussen de stijlen" (3.3.9). Omdat bij éénbeukige gebouwen de gebinten vaak niet zo duidelijk zichtbaar zijn (vooral in de stallen) en bij nieuwere gebouwen met dragende muren gebinten ontbreken, is de in dit lemma bedoelde ruimte voor vele informanten een onbekend begrip (met name in L 269, 271, 289, 296, 330, 375, 378, 378*, 381b, 0426, 429, Q 15, 32, 32a, 95, 99, 102, 112, 119, 121, 196, 203, 208 en 222). Van belang en interessant is de metonymische naamsoverdracht die zich in dit lemma herhaaldelijk voordoet: de benaming van de gebinten gaat over op die voor de ruimte tussen de gebinten. Zie afbeelding 15.' [N 4, 3; N 4A, 9a; A 25, 17]
I-6
|
33750 |
ruin |
ruin:
run (Q021p Geleen)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
broezen:
broesje (Q021p Geleen),
ruisen:
roesje (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
bruisen, ruisen (wind) || het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24847 |
ruisen van bladeren |
ruisen:
rōēsjen (Q021p Geleen),
eigen spellingsysteem
rôêsje (Q021p Geleen)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
roete (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
21937 |
ruitijd |
ruizel:
ruuzel (Q021p Geleen),
rȳzǝl (Q021p Geleen),
ruizeltijd:
ruuzeltied (Q021p Geleen)
|
De periode van het ruien, het veren wisselen, van de kip. [A 26, 8; S 30; Vld.; monogr.] || Hoe heet de tijd waarin de duiven verpluimen? [N 93 (1983)]
I-12, III-3-2
|