17885 |
ruk |
rop:
rôp (Q021p Geleen),
stuik:
sjtók (Q021p Geleen)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
stootwind:
⁄ne sjtoes wèntj (Q021p Geleen),
windstoot:
eine wejndsjtoeat (Q021p Geleen)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34636 |
rulskar |
ruls:
rǫls (Q021p Geleen)
|
Kruiwagen die alleen voor het vervoer van bladeren en hooi gebruikt wordt (zie hiervoor Roukens (1937), pag. 147). Het is een kruiwagen zonder zijwanden of hoofdbord, maar met rondom rechtopstaande staafjes of latjes. De informant uit L 428 merkt op over dit type dat het "voor het ophalen van bladeren, bosgras, hooi, sprokkelhout, enz. Wordt gebruikt; de laadbak bestaat uit ronde stokken, enkele centimeters van elkaar geplaatst, dikke en dunne stokken wisselen elkaar af". Zie voor het woord ruls ook het Sittards Woordenboek s.v. röls:: "korfhekje van gevlochten tenen of latwerk, geplaatst op kruiwagen e.d. om een grote hoeveelheid van gering gewicht te kunnen vervoeren, b.v. bladeren, hooi, aardewerk etc." Deze kruiwagen komt alleen in het zuiden van Nederlands Limburg voor. [N G, 51 + 52f; N 18, 97a-b; L 16, 19b; A 42, 15; monogr.]
I-13
|
34024 |
rund |
rind:
rentj (Q021p Geleen)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24349 |
runderhorzellarve |
aambeitel:
aombeitel (Q021p Geleen),
angelbeitel:
angelbeitel (de knobbel) (Q021p Geleen),
knozel:
knozele (Q021p Geleen)
|
larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
kalfslapjes:
Syst. WBD
kaufslèpkes (Q021p Geleen)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20666 |
rundvleessoep |
rindvleessoep:
Syst. WBD
rindjvleisjsóp (Q021p Geleen)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
rups:
ropsj (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
ropsje (mv.) (Q021p Geleen)
|
rups [SGV (1914)] || rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
rustaltaar:
röseltjer (Q021p Geleen)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
boteren:
botere (Q021p Geleen),
rasten:
raste (Q021p Geleen),
rasten (Q021p Geleen),
schaften:
sjafte (Q021p Geleen),
sjäfte (Q021p Geleen),
ungeren:
ónjere (Q021p Geleen)
|
rusten [SGV (1914)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|