34276 |
scheukpaal |
wrijfpaal:
vrīfpǭl (Q021p Geleen)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
29113 |
scheur |
lok:
lǭk (Q021p Geleen)
|
Scheur in een kledingstuk. Zie wat betreft het woordtype vijf de toelichting bij het lemma ɛwinkelhaakɛ.' [N 59, 192a; N 62, 43b]
II-7
|
22163 |
scheur in de vlag van de slagpen |
scheur:
schuir (Q021p Geleen)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): scheur, opening, schending in de vlag (8) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
26397 |
scheut |
kien:
kēn (Q021p Geleen)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
17823 |
schielijk vallen |
hals over kop vallen:
hals euver kop (Q021p Geleen),
toffelen:
tôffele (Q021p Geleen),
vlot vallen:
flot (Q021p Geleen)
|
vallen, Snel, schielijk ~ (brussen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27878 |
schietdamp |
kwalm:
kwalm (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Domaniale]),
schietdamp:
šētdamp (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
De damp die ontstaat na het tot ontploffing brengen van de springstoffen. Niet verdunde schietdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. [N 95, 428; N 95, 775; monogr.]
II-5
|
21365 |
schieten |
schieten:
sjeeten (Q021p Geleen)
|
schieten [SGV (1914)]
III-3-1
|
27850 |
schietgat |
boorlok:
bǭrlǭk (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma]),
schietgat:
šētgāt (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Gat, geboord in het los te schieten gesteente. Later wordt dit gat opgevuld met springstof. [N 95, 399; monogr.; Vwo 160; Vwo 519]
II-5
|
27858 |
schietkabel |
schiet(s)kabel:
šētkābǝl (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Een door een rubbermantel of plastic isolatie beschermde twee-aderige kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds het schiettoestel en anderzijds de schietdraden van de verschillende ontstekers. De schietkabel is tenminste 50 meter lang om het de schietmeester mogelijk te maken de ladingen vanaf voldoende afstand te laten springen (Defoin pag. 144). Omdat in vraag N 95, 410 geen onderscheid werd gemaakt tussen "schietkabel" en "schietdraad" kan een aantal in dit lemma opgenomen opgaven ook van toepassing zijn op de schietdraad (zie ook het lemma Schietdraad). [N 95, 410; monogr.]
II-5
|
27847 |
schietkist |
munitiekist:
mǝnysikest (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Kist waarin de schiethouwer of schietmeester springstof en eventueel ook het schiettoestel ondergronds kan opbergen. [N 95, 421; monogr.]
II-5
|