18003 |
stijf van vingers en handen |
scheef:
scheif vingere (Q021p Geleen)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
bok:
bök (Q021p Geleen),
eine bök (Q021p Geleen),
stijfkop:
sjtiefkop (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
stijve boer:
sjtieve boer (Q021p Geleen),
warsdrijver:
ene waĕsjdriever (Q021p Geleen),
warskop:
waesjkop (Q021p Geleen)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
stijfkoppig:
sjtiefköppig (Q021p Geleen),
wars:
waesj (Q021p Geleen)
|
koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27896 |
stijl, stempel |
ijzeren stijl:
īzǝrǝ [stijl] (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
stijl:
štil (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Algemene benaming voor het verticaal of haaks op de laag geplaatste houten of metalen steunelement in mijngangen en winplaatsen. De invuller uit Q 3 kent twee soorten stijlen: de "stempel" die in galerijen en pijlers wordt gebruikt en de "montant" die alleen in galerijen wordt toegepast. Volgens de respondent uit L 417 is de "stempel" van hout, de "montant" van ijzer. Een ijzeren stijl voor in de pijler is naar zijn zeggen het "mannetje". Het woordtype "apôye" is van toepassing op een houten stijl, meestal vervaardigd uit denne- of eikehout (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 292; N 95, 333; N 95, 290; Vwo 62; Vwo 387; Vwo 529; Vwo 530; Vwo 746; Vwo 747; Vwo 758; Vwo 780; Vwo 781]
II-5
|
27899 |
stijlen haaks op de laag plaatsen |
[stijlen] bergslag zetten:
bɛrxšlāx zɛtǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Laura, Julia])
|
Stijlen loodrecht tussen dak en vloer, in gangen waar dak en vloer niet evenwijdig aan elkaar lopen, haaks onder het dak plaatsen. Zie voor "stijlen", "stempels" etc., het object van deze handeling, het lemma Stijl, Stempel. [N 95, 295]
II-5
|
27901 |
stijlen schuin bevestigen |
(de stijlen) sprong geven:
šproŋk gę̄vǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Julia])
|
Stijlen schuin bevestigen. Door het schuin plaatsen van de stijlen van een ondersteuning kan deze meer weerstand bieden aan de druk vanuit de zijwanden. Bovendien bereikt men hiermee dat de vervoerruimte beneden in de gang, dus de meest nuttige ruimte, groter wordt bij eenzelfde gangdoorsnede. Zie voor "stijlen", "stempels" etc., het object van deze handeling, het lemma Stijl, Stempel. [N 95, 294; N 95, 295; N 95, 300; monogr.]
II-5
|
28083 |
stijlentrekker |
stijlentrekker:
štilǝtrɛkǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Werktuig waarmee ondersteuningen uit het ontkoolde pand kunnen worden weggetrokken. De stijlentrekker bestaat uit een tandheugel waarlangs het zogenaamde huis kan worden bewogen door middel van een hefboom. Aan het huis is een trekketting bevestigd die aan de te verwijderen stijl wordt vastgemaakt. [N 95, 591a; N 95, 591b; monogr.; N 95A, 13]
II-5
|
30180 |
stijlvoetplaat |
gezwel:
gǝšwɛl (Q021p Geleen),
voetraam:
vōtrām (Q021p Geleen)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
sjtikke (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
štekǝ (Q021p Geleen)
|
Het door middel van een draad aan elkaar bevestigen van twee stukken leer. Volgens de informanten wordt de term naaien gebezigd voor het vroegere handwerk (L 163a, Q 112a) en stikken voor het latere machinale werk (L 163a, Q 18 en Q 112a). [N 60, 54a; N 60, 239] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
II-10, III-1-2
|
28196 |
stiklucht |
afgewerkte loft:
āfgǝwerk˲tǝ luf (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Eisden])
|
Een mengsel van stikstof en koolzuurgas. [N 95, 231; monogr.]
II-5
|