28894 |
stikmachine |
doornaaier:
dōrnęǝr (Q021p Geleen),
stikmachine:
štekmǝšin (Q021p Geleen)
|
De machine waarmee men het stikwerk verricht. "Het stikken gebeurt tegenwoordig met uitzondering van het zware waterwerk, dat met de hand wordt gestikt, met een machine, in hoofdzaak van het zelfde model als de gewone naaimachine, alleen zwaarder gebouwd." (Directie, pag. 299). Een linkse-arm-machine duidt op het feit de de arm van de machine in dit geval links van de werkende persoon staat, hetgeen het werken zeer ten goede komt, omdat hierdoor hand noch oog gehinderd worden (zie Knöfel I, pag. 258). [N 60, 63; N 60, 237]
II-10
|
28975 |
stiksteek |
stiksteek:
štekštēk (Q021p Geleen)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
28859 |
stikzijde |
stikzij(de):
štekzi-j (Q021p Geleen)
|
Zijdegaren om mee te stikken of te naaien. [N 59, 7c; N 59, 7a; N 62, 57]
II-7
|
25212 |
stille regen |
het heeft de ganse dag gedruppeld:
⁄t haet de gansen daag gedröppeld (Q021p Geleen)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17738 |
stinken |
ruiken:
ruke (Q021p Geleen),
stinken:
sjtinke (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
Uitdr.: - wie `nen otter.
sjtinke (Q021p Geleen)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
31693 |
stobbe |
vot:
vǫt (Q021p Geleen)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19708 |
stoel |
stoel:
štōl (Q021p Geleen),
štōl (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma]),
stoeltje:
štø̄lkǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Console waarop de draagrollen van een transportband zijn bevestigd. [N 95, 637; N 95, 641] || stoel [SGV (1914)]
II-5, III-2-1
|
23437 |
stoelen op het priesterkoor |
koorstoelen:
koarsjteul (Q021p Geleen)
|
De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21226 |
stoep |
luif:
luip (Q021p Geleen),
stoep:
stoep (Q021p Geleen)
|
stoep [SGV (1914)] || stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
luip:
luip (Q021p Geleen)
|
stoep [SGV (1914)]
III-2-1
|