17859 |
tollen |
draaien wie een kokkerel:
zich drèè wie `ne kókkeral (Q021p Geleen)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, bollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22658 |
toneelspel |
opvoering:
opveuring (Q021p Geleen)
|
Een voorstelling door een toneelgroep [spel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
17727 |
tonen |
laten zien:
laote zeen (Q021p Geleen),
tonen:
tuaene (Q021p Geleen),
tuine (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
tonen [SGV (1914)] || tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
tong (Q021p Geleen),
tòng (Q021p Geleen)
|
tong [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
schoentong:
sjoonstòng (Q021p Geleen),
tong:
tŏng (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
32056 |
toogpin |
pin:
pen (Q021p Geleen),
toogpin:
tōxpen (Q021p Geleen)
|
De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.]
II-12
|
21382 |
toonbank |
schenkbank:
sjènkbank (Q021p Geleen),
toonbank:
taonbank (Q021p Geleen),
winkelbank:
winkelbank (Q021p Geleen)
|
de winkeltafel waarop de waren worden getoond of gelegd [toog, toonbank, gaam, bank] [N 89 (1982)] || toonbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
haan op de taore (Q021p Geleen)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23456 |
torenspits |
spits:
sjpits (Q021p Geleen)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
uurwerk:
oerwerk (Q021p Geleen)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|