e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q021p plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitbrander uitbrander: oetbrenner (Geleen) een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] III-1-4
uitdenken uitprakkiseren: oet prakkezeere (Geleen), oetprakkezere (Geleen) door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] III-1-4
uitdraaien, oprekken uitdraaien: ūt˱dreǝjǝ (Geleen), uitrekken: ūtrękǝ (Geleen) Het rekken van een schoen in de breedte en/of de lengte met behulp van een uitdraaileest of oprekleest of oprekmachine. [N 60, 245a; N 60, 245b] II-10
uiten uiten: ute (Geleen), uitspreken: oetsjprĕke (Geleen) uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgaan de das op gaan: vgl. Sittard Wb. (pag. 68): das, das, sjaal. Oppen das oetgaon, of: oppen das oetzeen, stiekum liefde bedrijven.  d-n das op gaon (Geleen), op jats gaan: op jats gaon (Geleen) uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgedroogd knoei: knōj (Geleen) Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c] II-1
uitgieten schudden: sjödde (Geleen), uitschudden: oetsjödde (Geleen) een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)] III-4-4
uitglijden uitrutschen (<du.): oetroetsje (Geleen), uitschampen: ōētsjampe (Geleen) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithoren uithoren: oetheuère (Geleen), uitvissen: oetvösje (Geleen) door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] III-3-1
uitkomen van de eieren uitkomen: oetkomme (Geleen), oetkómme (Geleen) Hoe heet verder: uitkomen van de eieren? [N 93 (1983)] III-3-2