21394 |
vlag |
flochetje:
fluuske (Q021p Geleen),
vaan:
vaan (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): vlag (2) [N 93 (1983)] || vlag [SGV (1914)] || vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1, III-3-2
|
27611 |
vlaggedienst |
vlaggeschicht:
vlagǝšex (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I])
|
Bovengrondse dienst in de werkplaats. Volgens de informant van Q 15 verliep die van kwart voor 8 ''s morgens tot 5 uur in de middag. De informant van Q 21 maakt melding van een werkperiode van 8 uur ''s morgens tot 4 uur in de middag. [N 95, 116; N 95, 47; N 95, 123 add.]
II-5
|
30487 |
vlaggen |
heiplaggen:
hęjplagǝ (Q021p Geleen),
vorstrussen:
vēšrøsǝ (Q021p Geleen)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|
27994 |
vlak stuk in een pijler |
recht stuk:
rex štø̜k (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Laura, Julia])
|
[N 95, 287; monogr.]
II-5
|
27990 |
vlakke pijler |
vlakke pijler:
vlākǝ pęjlǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Pijler met een hellingspercentage tussen 0 en 20 graden. [N 95, 284; monogr.; N 95, 287]
II-5
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlechte (Q021p Geleen),
vlächte (Q021p Geleen),
vlöchte (Q021p Geleen),
vlöchten (Q021p Geleen)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
30184 |
vlechttwijgen |
vitsen:
vetšǝ (Q021p Geleen),
witsen:
wetsǝ (Q021p Geleen)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
30185 |
vlechtwerk |
vitswerk:
vetswɛrǝk (Q021p Geleen)
|
Het vlechtwerk van latten en twijgen dat in het open vak, gevormd door de horizontale en verticale balken, wordt aangebracht. [N 4A, 53d; N 31, 45c]
II-9
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
vlaermoes (Q021p Geleen)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
20944 |
vlees |
vlees:
fleisch (Q021p Geleen),
flèi̯š (Q021p Geleen),
flêš (Q021p Geleen),
vleisch (Q021p Geleen)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|