20184 |
vruchtvlies |
helm:
hellem (Q021p Geleen)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
17658 |
vuist |
vuist:
voes (Q021p Geleen),
vōēs (Q021p Geleen)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
slag:
sjlaag (Q021p Geleen),
stomp:
eine sjtómp in de rögk (Q021p Geleen)
|
Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)] || slaan, Met een vuist in de rug ~ (doffen). [N 84 (1981)]
III-3-2
|
28119 |
vuldoek |
doek:
dōk (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Julia])
|
Jute weefsel dat wordt gebruikt voor het tegenhouden van de opvulling. Volgens een invuller uit Q 121 was het "blaaslijnen" een doek dat op de Domaniale mijn in de lengte van de pijler verticaal werd opgehangen als begrenzing voor de stenen. De "afslag" die men op de vier Oranje-Nassaumijnen kende, was volgens de respondent uit Q 113 verstevigd met dunne houtstijlen. [N 95, 565; N 95, 563; monogr.]
II-5
|
19544 |
vuursteen |
vuursteentje:
vȳrštęjnkǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
De vuursteen uit het ontstekingsmechanisme van de veiligheidslamp. [N 95, 245; monogr.]
II-5
|
25508 |
vuurvaste tegels |
vloerstenen:
vlōrštęjn (Q021p Geleen)
|
De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.]
II-1
|
25125 |
waaienx |
winden:
winjden (Q021p Geleen),
winje (Q021p Geleen)
|
het waaide [SGV (1914)] || waaien [SGV (1914)]
III-4-4
|
20126 |
waaks |
gewarig:
geweeërig (Q021p Geleen),
waaks:
eigen spellingsysteem
waaks (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
18860 |
waarderen |
estimeren:
extemeere (Q021p Geleen),
extemere (Q021p Geleen)
|
op de juiste of op hoge waarde schatten, op prijs stellen [waarderen, tellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21457 |
waarschuwen |
vermanen:
vermane (Q021p Geleen)
|
het attent maken op gevaar of nadeel dat men door een bepaalde oorzaak zou kunnen ondervinden [vermaan, waarschuwing] [N 85 (1981)]
III-3-1
|