19257 |
zich zeer slecht gedragen |
de beest uithangen:
de biêâs oethange (Q021p Geleen),
zich slecht gedragen:
zich sjlech gedraage (Q021p Geleen)
|
zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (Q021p Geleen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
33029 |
zichter |
zichter:
zextǝr (Q021p Geleen)
|
Degene die de zicht en de pikhaak hanteert. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
krenkelik (Q021p Geleen),
krènkelik (Q021p Geleen)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospetaal (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
hospitaal (Q021p Geleen),
ziekenhuis:
ziekenhoes (Q021p Geleen)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24089 |
ziekenzuster |
liefdezuster:
leefdezuster (Q021p Geleen)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23338 |
ziel |
ziel:
zeël (Q021p Geleen),
zieël (Q021p Geleen)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)] || ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
23908 |
zielenheil |
goed voor de ziel:
good veur de zeël (Q021p Geleen)
|
Het zieleheil. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieken (Q021p Geleen),
zien:
zeen (Q021p Geleen),
zēn (Q021p Geleen)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
zie eltjer (Q021p Geleen),
ziejeltjer (Q021p Geleen)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|