17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
pony:
ponnie (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24920 |
afkalven |
afbrokkelen:
aafbrökkele (Q021p Geleen)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21429 |
afkijken |
afkijken:
aafkieke (Q021p Geleen)
|
afschrijven; Bij een buurman of buurvrouw kijken? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
20528 |
afkoken |
kort:
kòrt (Q021p Geleen),
wellen:
welle (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkomst (Q021p Geleen),
aafkums (Q021p Geleen),
Opmerking v.d. invuller: deze o-uitspraak staat niet in de spellingsinstructies.
aafkŏms (Q021p Geleen),
komaf:
kŏmaaf (Q021p Geleen),
kòmaaf (Q021p Geleen)
|
afkomst [N 87 (1981)] || afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
aaflaot (Q021p Geleen)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31142 |
aflapmachine |
aflapper:
āflapǝr (Q021p Geleen)
|
Stikmachine die men gebruikt om af te lappen. [N 60, 248; N 60, 237]
II-10
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
aaflēgken (Q021p Geleen),
aaflèkke (Q021p Geleen),
(kk: als garçon).
aaflĕkke (Q021p Geleen)
|
een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
aafloere (Q021p Geleen),
aaflōēre (Q021p Geleen)
|
kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aaftraeje (Q021p Geleen)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|