29030 |
aftekenen met krijt |
krijten:
krītǝ (Q021p Geleen)
|
In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74]
II-7
|
21383 |
aftroggelen |
affoetelen:
aaffoetelen (Q021p Geleen),
afzetten:
aafzèète (Q021p Geleen)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)] || troggelen (af~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24848 |
afvallen van bladeren |
rijzelen:
aan ’t ríézelen (Q021p Geleen),
ruizelen:
ruzele (Q021p Geleen)
|
afvallen van bladeren [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
28379 |
afvoerband |
afvoerband:
afvūrbanjt (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Bandtransporteur voor de afvoer van de gewonnen kolen. Het woordtype "a.b." (L 265, Q 33) is een afkorting voor afvoerband. [N 95, 637; monogr.]
II-5
|
19701 |
afwas |
afwas:
aafwesch (Q021p Geleen),
spoel:
schpeul (Q021p Geleen)
|
het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
afwassen:
aafwĕsche (Q021p Geleen),
spoelen:
schpeule (Q021p Geleen)
|
vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
spoelbak:
sjpeulbak (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
afwasbak [N 07 (1961)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
spoelwater:
schpeulwater (Q021p Geleen)
|
Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
22177 |
afwisselen bij het broeden |
afwisselen:
aafwissele (Q021p Geleen),
aafwèssele (Q021p Geleen)
|
Hoe heet verder: afwisselen bij het broeden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23648 |
agnus dei |
communie (<lat.):
kemuune (Q021p Geleen)
|
Het (vaste) misgezang dat na het Onze Vader wordt gezongen, het Agnus Dei. [N 96B (1989)]
III-3-3
|