e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gewillig gewillig: gewillig (Geleen, ... ) graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)] III-1-4
gewond raken knel zitten: knɛl zetǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) De mijnwerker raakte nogal eens gewond bijvoorbeeld door met de hand of voet tussen de machine te komen of op een andere manier geklemd te raken of door been- of armbreuk. Het woordtype "lak afhebben" werd volgens Loontjens (pag. 36) op de mijn Maurits gebruikt, wanneer iemand een schaafwond opliep. [N 95, 955; monogr.; Vwo 136; Vwo 137] II-5
gewricht gewricht: gevrich (Geleen) gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)] III-1-1
gezellenhuis gezellenhuis: gǝzęlǝhūs (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Het gebouw waar vrijgezellen uit andere provincies en landen die in de mijnen komen werken, worden gehuisvest. De invuller uit Q 3 merkt daarover voor de mijnen in Winterslag en Waterschei op dat in Belgisch-Limburg de gezellenhuizen vanwege de franssprekende mijndirecties ten onrechte de naam "hotel" met een bijkomende benaming in het Frans kregen, bijvoorbeeld Hotel Central, Terminus, Concordia, Pologne, enz. [N 95A, 17] II-5
gezelschap compagnie (fr.): kompagnie (Geleen), kŏmpenie (Geleen), kómpenie (Geleen) de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)] III-3-1
gezicht gezicht: gezich (Geleen, ... ), gezicht (Geleen), wezen: waeze (Geleen) gezicht [DC 01 (1931)] || Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] III-1-1
gezicht (spotnamen) muil: moel (Geleen), snuit: snoet (Geleen), snuits: sjnōēts (Geleen) Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] || gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1
gezin familie: familie (Geleen), huishouden: hoeshauwe (Geleen), ⁄t hoeshawe (Geleen) man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)] III-2-2
gezond gezond zijn: gezŏnjd (Geleen), gezônjd zie (Geleen), niks mankeren: niks mankeere (Geleen) Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)] III-1-2
gezongen mis gezongen mis: gezònge mès (Geleen) Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3