e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote trom dikke trom: dekə trom (Geleen, ... ) Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)] III-3-2
grote wolk wolk: wouk ? (Geleen) grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)] III-4-4
gruiskoolkuil bunker: bøŋkǝr (Geleen  [(Maurits)]   [Eisden]) Opslagplaats voor fijnkool. [N 95, 105] II-5
guit snaak: sjnaak (Geleen) guit [SGV (1914)] III-1-4
guitig gekke jan: gekke jen (Geleen), leuk: leuk (Geleen) vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)] III-1-4
gulden gulden: gulje (Geleen) gulden [SGV (1914)] III-3-1
gulden mis gulden mis: guije mès (Geleen) De mis op quatertemperwoensdag van de Advent, guldenmis, noodmis [julde maes]. [N 96C (1989)] III-3-3
gulzig gulzig: gölzig (Geleen, ... ) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] III-2-3
gunst gunst: guns (Geleen) de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)] III-1-4
gutsbeitel guts: gøts (Geleen) Een beitel met een blad dat in dwarsdoorsnede een meer of minder gebogen vorm heeft. De snede bevindt zich aan de holle of aan de bolle zijde van het beitelblad. De gutsbeitel wordt gebruikt voor het steken van ronde vormen en, volgens de respondent uit Rothem (Q 99*), voor het groter maken van reeds geboorde gaten. Zie ook afb. 69 en de lemmata ɛfermetgutsɛ en ɛsteekgutsɛ.' [N 47, 11a; N 53, 39a-c; A 32, 2; monogr.] II-12