23754 |
huiszegening |
huiszengen:
hoeszaenge (Q021p Geleen)
|
De huiszegening op Driekoningen of op Paaszaterdag. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24173 |
huiszwaluw |
huiszwarbel:
hōēszjwarbel (Q021p Geleen),
zwarbel:
schwarbel (Q021p Geleen)
|
huiszwaluw [DC 18 (1950)] || huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17997 |
huiveren |
rijderen:
riere (Q021p Geleen),
schuiveren:
sjōēvere (Q021p Geleen),
sjøvere (Q021p Geleen),
i.e. beven v.d. koude.
sjōēvere (Q021p Geleen)
|
beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)] || huiveren [SGV (1914)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
schuiverig:
sjōēverig (Q021p Geleen)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21807 |
hulp vragen |
hulp vragen:
hulp vraoge (Q021p Geleen),
om hulp vragen:
om hulp vraoge (Q021p Geleen)
|
iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
hulp (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28008 |
hulphouwer |
hulphouwer:
hølphø̜jǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Domaniale]),
leerhouwer:
liǝrhø̜jǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma]),
postschlepper:
pǫsšlɛpǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
)
|
Voordat men houwer wordt, is men in de Nederlandse mijnen eerst leerling-houwer, hulphouwer A en hulphouwer B geweest. Leerling-houwer is men gedurende zes maanden; hulphouwer A heeft een opleidingstijd van één jaar. Hulphouwer B wordt men als men 15 maanden als hulphouwer A in opleiding is geweest tot houwer (MBK I pag. 6). Al naar gelang de functie krijgt men 70%, 80%, 90% of 95% van het houwersloon. [N 95, 144; N 95, 143; monogr.]
II-5
|
27897 |
hulpstijl |
pierewiet:
pirǝwit (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Stijl waarmee men de kap van een ondersteuning tijdelijk tegen het dak kan vastzetten. Dankzij de hulpstijl heeft de mijnwerker de handen vrij om de definitieve stijl te kunnen plaatsen. Omdat de hulpstijl van tijdelijke aard was, gebruikte men daar op de vier Oranje-Nassaumijnen, gezien de antwoorden van de invuller uit Q 113, ook onderdelen voor die in feite bij de beschoeiing van ondersteuningen toegepast werden. Het woordtype "pierewiet" (Q 15, Q 21) werd op de mijn Maurits aangewend voor een hulpstijl bestaande uit een onderstijl met een doorsnede van ongeveer 50 mm en een stevige punt en een bovenstijl met grove schroefdraad. Door middel van een as kon men de hulpstijl langer of korter maken. "Pierewiet" is volgens de zegsman uit Q 15 vermoedelijk vervormd uit pirouette, omdat deze stijl kon ronddraaien terwijl hij op dezelfde plaats bleef staan. Zie ook Wnt XII, 1 pag. 1571 s.v. "pierewiet". [N 95, 359; N 95, 760 add.]
II-5
|
27810 |
hulpwerkzaamheden |
nevenwerk:
nę̄vǝwɛrk (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Algemene term voor het aanleggen van spoor, het verlengen van persluchtbuizen en luchtkokers en eventueel ook het maken van een watergoot bij het drijven van een steengang of galerij. [N 95, 799]
II-5
|
24572 |
hulst |
hulst:
huls (Q021p Geleen),
hulster:
eigen spellingsysteem
ulster (Q021p Geleen)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|