19039 |
jammer |
jammer:
⁄t is jaomer (Q021p Geleen),
spijtig:
⁄t is sjpīētig (Q021p Geleen)
|
jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
19927 |
janken |
jammeren:
eigen spellingsysteem
jièmere (Q021p Geleen),
joenken:
jonken (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hae is jaorig (Q021p Geleen),
is ... jäërig (Q021p Geleen),
jiärig (Q021p Geleen),
verjaardag vieren:
verjaordaag viere (Q021p Geleen)
|
Hij is in juli jarig, maar de datum ... ik vergeten. [DC 45 (1970)] || Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18752 |
jas |
jas:
jas (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Jas die de mijnwerker als bovenkleding draagt. Het "putjasje" dat men in L 417 kent, heeft twee binnenzakken: één voor het eten en één voor de mijnlamp. [N 95, 64; Vwo 139]
II-5
|
20561 |
jenever |
schnaps (du.):
sjnàps (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen)
|
jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24556 |
jeneverbes |
sneeuwkriekel:
(sneeuwkrekel)
sjnaekrekel (Q021p Geleen),
(sneeuwkrekel)??
sjnaekrekel (Q021p Geleen),
wacholder:
-
wachelder (Q021p Geleen)
|
jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [DC 30 (1958)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de vrucht [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jeuk (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
jeuk krīēge (Q021p Geleen)
|
jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)] || jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18050 |
jeuken |
jeuk krijgen:
jeuk krīēge (Q021p Geleen),
jeuken:
jeuke (Q021p Geleen)
|
jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
gicht:
gich (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
gicht (Q021p Geleen),
gig (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] || Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21280 |
joelen |
spektakel maken:
sjpektakel make (Q021p Geleen)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|