20546 |
azijn |
eedje:
aetje (Q021p Geleen),
éétje (Q021p Geleen),
essig:
essig (Q021p Geleen),
èssig (Q021p Geleen),
dit zegt men ook wel eens
essig (Q021p Geleen)
|
azijn [DC 35 (1963)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
keien:
kèje (Q021p Geleen),
slieren:
sjleere (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
sjleeren (Q021p Geleen),
sjlere (Q021p Geleen),
sjleren (Q021p Geleen),
#NAME?
sjleeëre (Q021p Geleen)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] || Glijden (op sneeuw, ijs). || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
baard (Q021p Geleen),
baart (Q021p Geleen),
schauwen:
šáu̯ǝ (Q021p Geleen)
|
baard [DC 01 (1931)] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131]
I-4, III-1-1
|
22196 |
baard(jes) |
baardjes:
baartjes (Q021p Geleen)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): baardjes (4) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17720 |
baarmoeder |
baarmoeder:
baarmoder (Q021p Geleen)
|
baarmoeder [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34484 |
baarmoeder van de kip |
eierstok:
eierstok (Q021p Geleen)
|
Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57]
I-12
|
20551 |
babbelaar |
babbelaar:
babbeléér (Q021p Geleen)
|
babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20278 |
baby, zuigeling |
engeltje:
éngelke (Q021p Geleen),
get jongs:
get jongs (Q021p Geleen),
hummeltje:
hummelke (Q021p Geleen),
kindje:
kindje (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
klein kindje:
klein kindje (Q021p Geleen),
popje:
pupke (Q021p Geleen),
pöpke (Q021p Geleen),
wikkelkindje:
wikkelkindje (Q021p Geleen)
|
baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)]
III-2-2
|
27246 |
badknecht |
badknecht:
batknɛx (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Man die het badlokaal, eventueel ook het kleedlokaal, schoonhoudt. Volgens Lochtman (pag. 166) was het op de Domaniale mijn gebruikelijk in het kleedlokaal van "kouwewärter" te spreken en in het badlokaal van "badknecht". [N 95, 126; monogr.]
II-5
|
21185 |
baggermolen |
zandzuiger:
zanjdzuiger (Q021p Geleen)
|
een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)]
III-3-1
|