e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

Gevonden: 5298
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
azijn eedje: aetje (Geleen), éétje (Geleen), essig: essig (Geleen), èssig (Geleen), dit zegt men ook wel eens  essig (Geleen) azijn [DC 35 (1963)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3
baantje glijden op het ijs keien: kèje (Geleen), slieren: sjleere (Geleen, ... ), sjleeren (Geleen), sjlere (Geleen), sjleren (Geleen), #NAME?  sjleeëre (Geleen) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] || Glijden (op sneeuw, ijs). || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)] III-3-2
baard baard: baard (Geleen), baart (Geleen), schauwen: šáu̯ǝ (Geleen) baard [DC 01 (1931)] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, III-1-1
baard(jes) baardjes: baartjes (Geleen) Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): baardjes (4) [N 93 (1983)] III-3-2
baarmoeder baarmoeder: baarmoder (Geleen) baarmoeder [N 10c (1995)] III-1-1
baarmoeder van de kip eierstok: eierstok (Geleen) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12
babbelaar babbelaar: babbeléér (Geleen) babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] III-2-3
baby, zuigeling engeltje: éngelke (Geleen), get jongs: get jongs (Geleen), hummeltje: hummelke (Geleen), kindje: kindje (Geleen, ... ), klein kindje: klein kindje (Geleen), popje: pupke (Geleen), pöpke (Geleen), wikkelkindje: wikkelkindje (Geleen) baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)] III-2-2
badknecht badknecht: batknɛx (Geleen  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Man die het badlokaal, eventueel ook het kleedlokaal, schoonhoudt. Volgens Lochtman (pag. 166) was het op de Domaniale mijn gebruikelijk in het kleedlokaal van "kouwewärter" te spreken en in het badlokaal van "badknecht". [N 95, 126; monogr.] II-5
baggermolen zandzuiger: zanjdzuiger (Geleen) een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)] III-3-1