e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klierziekte klieren: kleere (Geleen) Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)] III-1-2
klieven splijten: sjpliete (Geleen), šplītǝ (Geleen), vaneen halen: van ein haole (Geleen) Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] II-12, III-1-2
klikspaan aandrager: aandrager (Geleen), filou (fr.): veloe (Geleen), klikker: klikker (Geleen) klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)] III-3-1
klimop wintergroen: WLD ? geen vorbeeld  wenjtergreun (Geleen) De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)] III-4-3
klinken kaken: kaeke (Geleen), klabetteren: klabettere (Geleen), kraaien: kraeje (Geleen), kwaken: kwaake (Geleen), schreeuwen: sjrèève (Geleen) klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)] III-1-1
klit klit: klet (Geleen) klis (plant) [SGV (1914)] III-4-3
kloeken kloeken: klukǝ (Geleen) Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12
klok klok: klok (Geleen  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Ronde zeer zware steenklomp of klokvormig stuk gesteente dat met de platte kant naar beneden in het dak zit. Deze klomp was gewoonlijk met een dun laagje kolenstof bezet, zodat hij van buitenuit niet te herkennen was. Deze bollen of klompen konden zonder voorafgaande waarschuwing plotseling omlaag vallen. De informant uit Q 113 definieert deze klompen als versteende boomstammen waarvan de schil uit kool bestaat. Hierdoor hebben ze onvoldoende verband in het gesteente. Ook het woordtype "boomvot" (Q 121, Q 121c) wijst op een boomrest. [N 95, 896; N 95, 529; monogr.; Vwo 415; Vwo 425] II-5
klokhuis kits: kitsch (Geleen), kitsj (Geleen, ... ), uitspr. met kitsj: ein goo kitsj = een oud mens; voor iemand die bv. gauw driftig is zegt men: haol dig dien kitsj oet =- haal je verstand naar buiten.  kitsj (Geleen) Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)] || klokhuis III-2-3
klokje op het priesterkoor bel: de bel (Geleen) Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)] III-3-3