e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeg spoor lege baan: lę̄x bān (Geleen  [(Maurits)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Spoor voor lege mijnwagens. "Het spoor der ledige dient om de ledige wagens naar de laadpunten te brengen, waarbij men ook de wagens rekent die materiaal naar de werkfronten vervoeren" (Defoin pag, 167). [Vwo 473; Vwo 474; Vwo 475; monogr.] II-5
leeg, gezegd van een noot doof: douf (Geleen, ... ), eigen spellingsysteem  douf (Geleen, ... ), WLD  dauf (Geleen, ... ) leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
leeg, niets bevattend leeg: laeg (Geleen, ... ), lĕĕg (Geleen), ps. onder de sjwaa staat nog een boogje; deze combinatieletter is niet te maken.  līəg (Geleen), uit: oet (Geleen), ut (Geleen), verlaten (ruimte): verlaote (Geleen, ... ) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)] III-4-4
leegloper leegloper: laegluiper (Geleen), laĕgluiper (Geleen), lĕĕgleuper (Geleen) een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] || leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leemspecie leem: lęjm (Geleen) Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.] II-9
leep, doortrapt gewiekst: gewikst (Geleen) zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)] III-1-4
leerling kind: kĕnjt (Geleen), leerling: lièrling (Geleen), schoolkind: sjoälkëndj (Geleen) de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leerrede preek: praek (Geleen) Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)] III-3-3
leerschaar leerscheer: lę̄ršeǝr (Geleen) Een grote, zware schaar om het leer te knippen. De informant van L 163a beschrijft die als een soort getande snoeischaar. [N 60, 41, N 60, 240a] II-10
leervlucht africhtingsvlucht: aafrichtingsvlug (Geleen), opleervlucht: opleervlug (Geleen) Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een georganiseerde vlucht om jonge duiven te leren [N 93 (1983)] III-3-2