e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raapstelen steelmos: sjteelmoos (Geleen) De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)] I-7
raapzaadolie smout: šmau̯t (Geleen) De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
raar, vreemd raar: raar (Geleen), vreemd: vraem (Geleen), Opm. netals bij mais.  vrĕĕm (Geleen) 01; vreemd [SGV (1914)] || raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)] III-1-4
raaskallen bazelen: bazele (Geleen, ... ), schele kal uitslaan: sjaele kal oetsjlaon (Geleen), wauwelen: wauwelen (Geleen) onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)] III-3-1
raat raat: raat (Geleen), schol: schol (Geleen), šǫl (Geleen) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6
raden raden: rao.e (Geleen), raoje (Geleen), roaën (Geleen) raden [N 07 (1961)] || raden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4, III-3-2
radio radio: radio (Geleen, ... ) een radio-ontvangtoestel [radio] [N 90 (1982)] III-3-1
rafel rafel: ruffel (Geleen), ruffele (Geleen), vadem: veeme (Geleen) Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)] III-1-3
rafelen rafelen: raofele (Geleen), roafelen (Geleen), ruffele (Geleen), rǭfǝlǝ (Geleen), ruffelen: røfǝlǝ (Geleen) aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.] II-7, III-1-3
ragout van gebraden gevogelte ragout: rəgoe (Geleen) Hoe noemt U: Ragout van gebraden gevogelte (salmi) [N 80 (1980)] III-2-3