e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
riek, mestriek riek: rēk (Geleen  [(drie of vier)]  ) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
riem lamperiem: lampǝrēm (Geleen  [(Maurits)]   [Maurits]), riem: rēm (Geleen  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) De riem waarmee de broek wordt opgehouden en waaraan de accu van de petlamp wordt bevestigd. [N 95, 62; monogr.] II-5
riet luus: -  luusch (Geleen), riet: reet (Geleen), -  reet (Geleen) riet [DC 25 (1954)], [SGV (1914)] III-4-3
rij, wiers gemade/gemaai: gǝmār (Geleen), rol: rǫl (Geleen), ruif: ruif (Geleen) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijbroek rijboks: riej bòks (Geleen) een rijbroek [N 59 (1973)] III-1-3
rijden rijden: rieë (Geleen), varen: vaare (Geleen), varen (Geleen), vááre (Geleen) zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)] III-3-1
rijgen trochelen: trǭxǝlǝ (Geleen) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijgsteek trochelsteek: trǭxǝlštēk (Geleen) Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6] II-7
rijkdom rijkdom: rīgdom (Geleen) rijkdom [RND] III-3-1
rijksveldwachter rijks: rieks (Geleen), veldwachter: veljdwachter (Geleen), veljtwachter (Geleen) een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)] III-3-1