21878 |
billijk |
schappelijk:
sjappelik (Q021p Geleen)
|
redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
bęnǝbēr (Q021p Geleen)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
22145 |
binnendeksel van een duivenmand |
open deksel:
aope dèksel (Q021p Geleen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: binnendeksel? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21820 |
binnensmonds praten |
mompelen:
mŏmpele (Q021p Geleen)
|
binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32387 |
binnenspie |
plets:
plɛtš (Q021p Geleen)
|
De houten spie die tussen het in de heulbank geplaatste paar klompen wordt geslagen. De binnenspie dient om de klompen onderling een evenwijdige stand te geven. Zie ook afb. 239. Vaak wordt de binnenspie als laatste ingeslagen; hij zet dan het geheel van klompen en zetklossen definitief vast. Zie ook het lemma ɛsleutelɛ.' [N 97, 15; A 29a, 6b]
II-12
|
18225 |
binnenstebuiten |
binnenstebuiten:
bĕnnesjte bōēte (Q021p Geleen),
links om:
lenksom (Q021p Geleen)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
28837 |
binnenvoering |
lijnen:
linǝ (Q021p Geleen),
stijve stof:
štif štof (Q021p Geleen)
|
Voeringstof die steun en vormvastheid geeft aan bepaalde plaatsen en onderdelen van een kledingstuk. Er zijn verschillende soorten binnenvoering. Zo is stoom een gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon (Meima I, pag. 209). Dit dient voor tussenvoering in vesten en de onderkant van mouwen. [N 59, 36; N 59, 39; N 59, 133]
II-7
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
bènnetesj (Q021p Geleen)
|
een binnenzak met ruimte tussen de zak en het pand (monikazak?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
30988 |
binnenzool |
binnenzool:
bęnǝzǭl (Q021p Geleen)
|
Het stuk leer ter lengte van de hele voet en in de vorm daarvan, waaroverheen het overleer wordt omgeslagen bij het overhalen en waaronder de tussenzool, de loopzool en hak bevestigd worden. [N 60, 77; N 60, 233f; N 60, 233a]
II-10
|
18448 |
binnenzool [wld ii.10, p. 38] |
binnenzool:
bēnnezaol (Q021p Geleen)
|
Een binnenzool? [N 60 (1973)]
III-1-3
|