24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
dikke vlieg:
dikke vleeg (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
WLD
dikke vlēēg (Q021p Geleen),
strontvlieg:
eigen spellingsysteem
sjtrônjdvleeg (Q021p Geleen),
vleesvlieg:
vleisjvleeg (Q021p Geleen)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17691 |
blazen |
blazen:
bloaze (Q021p Geleen),
eigen spellingsysteem
blaoze (Q021p Geleen)
|
blazen [DC 37 (1964)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-2-1
|
28056 |
blazer |
blazer:
blø̜̄zǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een uitstroming van gas uit een nauwe spleet van de koollaag of het nevengesteente. Volgens de invuller uit Q 121c kwam het verschijnsel met name voor in gasrijke mijnen zoals de Maurits, de Emma of de Hendrik. In het Kempens Bekken kent men volgens de zegsman uit L 417 geen blazers. Wel komen er ooit plotselinge uitbarstingen voor. [N 95A, 16; monogr.]
II-5
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (Q021p Geleen),
hae zuut bleik oet (Q021p Geleen)
|
bleek [SGV (1914)] || bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
17987 |
bleek, flets zien |
bleek uitzien:
hae zuut bleik oet (Q021p Geleen),
pips uitzien:
pipsj oet zeen (Q021p Geleen),
slecht uitzien:
Uitdr. voor slecht uitzien: hae zuut oet wie d`n doad van Iepere.
sjlech oetzeen (Q021p Geleen)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29824 |
bleke steen |
bleker:
blęjkǝrt (Q021p Geleen)
|
Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.]
II-8
|
19344 |
blij |
blij:
blie (Q021p Geleen)
|
blij [SGV (1914)]
III-1-4
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plekke (Q021p Geleen),
plakken blijven:
plakke blieve (Q021p Geleen)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
wachten:
wachte (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
27659 |
blijvend invalide |
blijvend invalide:
blīvǝnt envalit (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
[N 95, 968]
II-5
|