e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

Gevonden: 5298
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blauwe vleesvlieg, bromvlieg dikke vlieg: dikke vleeg (Geleen, ... ), WLD  dikke vlēēg (Geleen), strontvlieg: eigen spellingsysteem  sjtrônjdvleeg (Geleen), vleesvlieg: vleisjvleeg (Geleen) bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)] III-4-2
blazen blazen: bloaze (Geleen), eigen spellingsysteem  blaoze (Geleen) blazen [DC 37 (1964)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)] III-1-1, III-2-1
blazer blazer: blø̜̄zǝr (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een uitstroming van gas uit een nauwe spleet van de koollaag of het nevengesteente. Volgens de invuller uit Q 121c kwam het verschijnsel met name voor in gasrijke mijnen zoals de Maurits, de Emma of de Hendrik. In het Kempens Bekken kent men volgens de zegsman uit L 417 geen blazers. Wel komen er ooit plotselinge uitbarstingen voor. [N 95A, 16; monogr.] II-5
bleek bleek: bleik (Geleen), hae zuut bleik oet (Geleen) bleek [SGV (1914)] || bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] III-1-2
bleek, flets zien bleek uitzien: hae zuut bleik oet (Geleen), pips uitzien: pipsj oet zeen (Geleen), slecht uitzien: Uitdr. voor slecht uitzien: hae zuut oet wie d`n doad van Iepere.  sjlech oetzeen (Geleen) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] III-1-2
bleke steen bleker: blęjkǝrt (Geleen) Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.] II-8
blij blij: blie (Geleen) blij [SGV (1914)] III-1-4
blijven hangen, blijven plakken plakken: plekke (Geleen), plakken blijven: plakke blieve (Geleen) ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
blijven wachten blijven: blieve (Geleen, ... ), wachten: wachte (Geleen, ... ) blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)] III-4-4
blijvend invalide blijvend invalide: blīvǝnt envalit (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) [N 95, 968] II-5