24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄i̯ǝ (Q021p Geleen)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blom (Q021p Geleen),
bloom (Q021p Geleen),
blōm (Q021p Geleen),
Syst. WBD korte oo-klank, itt blØØm met langgerekte oo-klank (=plant)
bloom (Q021p Geleen)
|
bloem [SGV (1914)] || Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-1, III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mə (Q021p Geleen),
blome mv (Q021p Geleen),
bloom (Q021p Geleen),
bloemetje:
bleumke (Q021p Geleen)
|
bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND]
III-4-3
|
25543 |
bloem mengen |
missen:
mīšǝ (Q021p Geleen),
ondereendoen:
oŋǝręjndǭn (Q021p Geleen)
|
De verschillende soorten bloem die de bakker koopt, gaat hij mengen met het doel een zo goed mogelijk product te verkrijgen. Hij meleert de verschillende soorten bloem in bepaalde verhoudingen. Dit kan het beste gebeuren in de z.g.n. meleermachine. Men kan niet zo maar de verschillende bloemsoorten bij elkaar storten. Moet men met de hand mengen, dan is vereist de verschillende soorten eerst door elkaar te mengen. Stort men de bloem in de deegmachine , dan moet men deze enkele minuten laten draaien, waardoor men de soorten voldoende mengt (Schoep blz. 38)
II-1
|
25528 |
bloem van zeer harde, droge tarwekorrels |
bloem:
blōm (Q021p Geleen),
straffe bloem:
štrafǝ blom (Q021p Geleen)
|
Over het algemeen kan men zeggen dat harde tarwe buitenlandse tarwe is en inlandse tarwe zachte (Schoep blz. 7). [N 29, 15a]
II-1
|
24629 |
bloembol |
bol:
WLD
bol (Q021p Geleen),
ui:
eigen spellingsysteem
un (Q021p Geleen)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
knop:
eigen spellingsysteem
knop (Q021p Geleen),
WLD
knop (Q021p Geleen)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19323 |
bluf |
behei:
behäi (Q021p Geleen),
bohei (rh.):
De Limburgse vormen met b en een tweeklank aan het eind sluiten m.i. het meest aan bij de vorm die ook in het Rijnland bekend is: Buhei. In het Rheinisches Wörterbuch deel I kol. 1106 vind je heleboel vormen onder dat trefwoord. Gezien ook de vormen in het WNT zou ik in dit geval voor een trefwoord kiezen dat wat dichter bij het Limburgse (en Rijnlandse) ligt: bohei.
behäi (Q021p Geleen),
stuiten:
Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.
sjtüte (Q021p Geleen)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
27722 |
blustoren |
blustoren:
blø̜štǭrǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Torenvormig gebouw waarin de cokes met water wordt afgekoeld. [N 95, 110]
II-5
|
27721 |
bluswagen |
bluswagen:
blø̜swāgǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Voertuig waarmee de hete cokes van de oven naar de blustoren wordt vervoerd. [N 95, 111]
II-5
|