| 18159 |
verbinden van een wonde |
verbinden:
verbaenje (Q021p Geleen),
verbinje (Q021p Geleen)
|
verbinden: Een wond verbinden (banden, verbinden, zwachtelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 25618 |
verbranden |
verbranden:
vørbrɛnt (Q021p Geleen)
|
Bij een te hoge oventemperatuur zal de korst, speciaal de bovenkorst, verkolen. [N 29, 66a; monogr.]
II-1
|
| 18940 |
verbruien |
mislukken:
mislŭkke (Q021p Geleen),
verbruien:
verbruje (Q021p Geleen),
verbruuje (Q021p Geleen),
verbruën (Q021p Geleen)
|
door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || er niet in slagen iets tot een goed einde te brengen, geen succes hebben [slip slaan] [N 85 (1981)] || verbruien [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 17932 |
verdacht rondlopen |
sluipen:
sjloepe (Q021p Geleen),
veel in hebben:
veil in höbbe (Q021p Geleen)
|
Rondzwerven met kwaad in de zin (schuipen, rallen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 21798 |
verdachte zaak |
duister:
duuster (Q021p Geleen)
|
een verdachte zaak, een zaak waarvan vermoed wordt dat die niet helemaal pluis is [koetel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 22884 |
verdediger |
back (eng.):
bek (Q021p Geleen)
|
Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
| 21796 |
verdenken / verdenking? |
verdenken:
⁄t verdĕnke (Q021p Geleen)
|
het vermoeden dat iemand iets verkeerds gedaan heeft [verdenking, persons, perzonsie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 21797 |
verdenking |
verdenking:
verdenking (Q021p Geleen)
|
het vermoeden dat iemand iets verkeerds gedaan heeft [verdenking, persons, perzonsie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 21889 |
verdienen |
verdienen:
geljt verdeene (Q021p Geleen)
|
geld verdienen [bladen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 19377 |
verdieping |
zool:
zoǝl (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Laura, Julia]),
zǭl (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Indien men met de schacht(en) tot een bepaalde diepte in het carboongesteente is doorgedrongen, wordt vanuit de schacht een aantal nagenoeg horizontale gangen gedreven. Door deze gangen worden de koollagen in het mijnveld ontsloten. Het uiteindelijke netwerk van deze gangen vormt de verdieping. Een invuller uit Q 121 maakt voor de Domaniale mijn een onderscheid tussen een verdieping bij een hoofdschacht en een verdieping bij een tussenschacht. De eerstgenoemde verdieping noemt hij een "zool" terwijl de verdieping van een tussenschacht volgens hem als een "gesetz" wordt betiteld. De zegsman uit L 286 merkt voor de mijn in Eisden op dat men daar de verdiepingen voorziet van een nummer, bijvoorbeeld "zeshonderd". [N 95, 381; N 95, 174; monogr.]
II-5
|