23549 |
acoliet |
acoliet:
akkeliet (Q021p Geleen)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17630 |
adamsappel |
bierknop:
beerknóp (Q021p Geleen)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17781 |
adem |
adem:
oam (Q021p Geleen),
asem:
oasem (Q021p Geleen)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
oademe (Q021p Geleen),
ademhalen:
aom haole (Q021p Geleen),
oam hŏlen (Q021p Geleen)
|
ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
aor (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
aore (Q021p Geleen),
oader (Q021p Geleen)
|
ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
27573 |
administratief personeel |
kantoorlui:
kantǫarlȳ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Zwartberg]),
kantoorman:
kantǫarman (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De beambten hadden op de mijn vergeleken met de arbeiders op tal van punten een bevoorrechte positie. Zij kregen tijdens ziekte geen controle van de door de kompels gehate ziekencontroleur (Dieteren 1984 pag. 67). Verder waren zij op de mijn "penningvrij", kregen meer en betere deputaatkolen en gratis mijnkleding. Op hun beurt waren de ondergrondse beambten weer bevoorrecht ten opzichte van de bovengrondse beambten. Hun salarissen lagen duidelijk hoger (Dieteren 1984 pag. 67). In het lemma komen algemene benamingen voor maar ook benamingen die meer schertsend of spottend zijn. [N 95, 979]
II-5
|
24464 |
admiraalsvlinder |
roepepel:
roepepel (Q021p Geleen)
|
admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
23767 |
advent |
advent (<lat.):
advent (Q021p Geleen)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
27880 |
afbikken |
stenen aftrekken:
štęjn āftrɛkǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Loshangende stenen verwijderen die na het bewerken van het gesteente aan de zijwand of het dak van de mijngang zijn blijven zitten. [N 95, 450; N 95, 298; monogr.; Vwo 24; Vwo 40; Vwo 55]
II-5
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (Q021p Geleen)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|