33642 |
huisakker |
blok:
bluęk (Q004p Gelieren Bret),
geleg:
gǝlē̜x (Q004p Gelieren Bret)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
ovendeur:
[oven]dīǝr (Q004p Gelieren Bret)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q004p Gelieren Bret),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (Q004p Gelieren Bret)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
30044 |
ijzervlechter |
ijzervlechter:
ęjzǝrvlɛxtǝr (Q004p Gelieren Bret)
|
De arbeider die op de bouwplaats het ijzer voor gewapend beton aanbrengt. Zie ook het lemma 'Betonijzer'. [N 30, 3e]
II-9
|
33181 |
ingooien (in een kuiltje) |
in het kot leggen:
ent kūǝt legǝ (Q004p Gelieren Bret)
|
[N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 14 en 15]
I-5
|
26785 |
inkuilen |
inkuilen:
e.nkǫu̯lǝ (Q004p Gelieren Bret)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
34025 |
jong van een rund |
jong:
jǫŋ (Q004p Gelieren Bret)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bax (Q004p Gelieren Bret)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
lammetje:
lęmkǝ (Q004p Gelieren Bret)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
hen:
hen (Q004p Gelieren Bret)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|