e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gelieren Bret

Overzicht

Gevonden: 788
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maaien met de zicht pikken: pekǝ(n) (Gelieren Bret), zichten: zextǝ(n) (Gelieren Bret) Algemene benamingen voor de handeling van het maaien van het graan met de zicht. Vergelijk ook het lemma ''graan maaien met de zeis'' (4.4.1). De opgaven voor vraag N 15, 16f "slaan met de zicht" zijn grotendeels identiek met die voor de vragen "maaien", of "inkappen". Alleen werkelijke slaan-opgaven zijn ondergebracht in een apart lemma: ''slaan met de zicht'' (4.2.2). Wanneer het woordtype maaien is opgegeven in het zicht-gebied van kaart 19, dan moet dat geïnterpreteerd worden als "maaien in het algemeen"; de specifieke betekenis van maaien is immers "maaien met de zeis"; zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) in aflevering I.3, waar alle maaien-opgaven zijn gedocumenteerd. Zie voor de toelichting bij kaart 19 de algemene inleiding bij deze paragraaf. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [maaien] zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3.' [N 15, 16a; JG 1a, 1b; A 3, 38 en 40d; A 4, 28; A 23, 16; L 4, 38; L 20, 28; L 39, 41; L 48, 34.1; Lu 1, 16; Lu 2, 34.2; R 3, 65; div.; monogr.; add. uit N 15, 16f; L 40, 8] I-4
maaipad het is kaal gemaaid: hǝt ęs kǭǝl gǝmē̜t (Gelieren Bret), korenstoppel: kūrǝstǫpǝl (Gelieren Bret) Het pad dat in het veld ontstaat als men één regel gras heeft afgemaaid, het strookje kale veld dus, waar geen lang gras meer staat. De zegsman van L 330 tekent bij zijn opgave slorf aan: "het werkwoord slorven betekent het afpassen voor het grasmaaien, het met de klompen plattreden van het gras om grenzen (als voren op de akker) te markeren". Vergelijk ook het woordtype getreed. [N 14, 95; monogr.] || Lege gang of leeg pad dat ontstaat na het maaien van een baan graan; de gemaaide oppervlakte. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10). [N 15, 25a; monogr.; add. uit JG 1b] I-3, I-4
maat houden bij het dorsen slaghouden: šlǭ.xhā.gǝ (Gelieren Bret) Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
mager kalf magere schrankel: mãgǝr šraŋkǝl (Gelieren Bret) [N 3A, 147b] I-11
magere koe mager schrankel: mãgǝr šraŋkǝl (Gelieren Bret) [N 3A, 147a] I-11
mand mand: mān (Gelieren Bret) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mannelijk jong van de geit geitenbok: gētǝbǫk (Gelieren Bret) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kuiken haan: hǭn (Gelieren Bret) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
marekse kippenverlamming lamte: lęmdǝ (Gelieren Bret) Stijfheid in de poten. [N 19, 64] I-12
mathaak pik: pek (Gelieren Bret) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4