32726 |
ploegvoor |
voor:
vo ̝ɛr (P186p Gelinden),
vuǝr (P186p Gelinden)
|
Onder ploegvoor wordt verstaan de lange, rechte geul die telkens ontstaat wanneer de ploeg een strook aarde lossnijdt en naar links of naar rechts omkeert: de open voor dus tussen het reeds geploegde en het nog te ploegen deel van de akker in. Vaak worden de ploeggeul en de daaruit afkomstige, omgekeerde aarde als één geheel gezien. Het woord voor of voord is derhalve niet alleen op de open voor van toepassing, maar meestal ook op de daaruit opgeploegde reep aarde ernaast (zie het volgende lemma). De termen ploegvoor, akkervoor en bouwvoor, die voor de betrokken plaatsen - meestal naast voor - werden opgegeven n.a.v. N 11, 58 "de gewone voor die bij het ploegen telkens ontstaat", zijn misschien ook of eerder op te vatten als benaming voor de regelmatig, geploegde bovenlaag van de akker (zie het lemma bouwvoor). Opgaven waarmee een greppel of een vaste, als loop- of als afwateringsgeul gebruikte voor bedoeld wordt, zijn in dit lemma niet opgenomen. [N 11, 58; N 11A, 129d; N P, 11a; JG 1a + 1b; A 18, 1a; L 8, 63; L 24, 27; S 41; Wi 4 + 15; GV, Ml; div.; monogr.]
I-1
|
21078 |
poffen |
op pof kopen:
ps. omgespeld volgens IPA.
op puf káu̯pə (P186p Gelinden)
|
afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21437 |
politieagent |
police (fr.):
poͅlís (P186p Gelinden)
|
Politieagent. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
19482 |
pollepel |
potleper:
poͅtløͅpər (P186p Gelinden),
soepleper:
sou̯pløpər (P186p Gelinden)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pollepel [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
18292 |
polsmof |
moffel:
moefel (P186p Gelinden)
|
een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
pommelee:
pumǝ`lę (P186p Gelinden)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
21536 |
ponder |
pondel:
WNT: pondel, Van pond met -el, zooals huizel, uisel van ons is afgeleid. Verg. ponder (III) en unster, die met -er zijn gevormd. Weegschaal met ongelijke armen, waardoor men met een klein gewicht, dat aan den langen arm wordt heen en weer geschoven, een grooten last kan wegen, unster.
pɛŋəl (P186p Gelinden)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
21520 |
ponjaard |
ponjaard (<fr.):
punjār (P186p Gelinden)
|
Ponjaard. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
19474 |
pook |
keuter:
køtər (P186p Gelinden)
|
pook (gebogen ijzer om het vuur aan te porren, Fr. tisonnier) [ZND 05 (1924)]
III-2-1
|
19957 |
poort |
poort:
puǫ.t (P186p Gelinden)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|