e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P186p plaats=Gelinden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
resten van het eten van dieren orten (mv): ø̜rtǝ (Gelinden) [L 34, 77b] I-11
riek, mestriek riek: rik (Gelinden) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
rijden rijden: rɛjə (Gelinden) rijden [ZND 25 (1937)] III-3-1
rijentrekker vorentrekker: vuǝrǝntrękǝr (Gelinden) De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83] I-5
rijgen driegen: drīgǝ (Gelinden) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijk zijn groot fortuin hebben: ps. letterlijk omgespeld volgens IPA.  ə grəut fərtyyn həbbə (Gelinden), in het geld zwemmen: ps. omgespeld volgens IPA.  in hət gɛəld zwømmə (Gelinden), rijk zijn: ps. omgespeld volgens IPA.  rēͅk zeͅin (Gelinden) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijke lieden rijk volk: reejk volk (Gelinden) Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1
rijkswachter gendarme (fr.): ene jəndɛrm (Gelinden) Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)] III-3-1
rijp, rijmx ijzel: ēͅizəl (Gelinden) rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)] III-4-4
rijshout, bonenstaak erwtrijs: ertrēͅizə (Gelinden) Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)] I-7