e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P186p plaats=Gelinden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaatsen bet de schrikschoen rijden: be de schrikschoen rääie (Gelinden) Ik ga schaatsenrijden. [ZND 06 (1924)] III-3-2
schabbernak [znd 42] schabbernak: Iemand bij de nek pakken, iemand bij z`n schabbernak pakken.  schabbernak (Gelinden) Kent ge een woord schabbernak ? uitspraak + betekenis [ZND 42 (1943)] III-1-3
schande schande: ⁄t es en schan (Gelinden) t Is een schande. [ZND 06 (1924)] III-3-3
scharrelen dabben: dabǝ (Gelinden), krabben: krabǝ (Gelinden) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schede mes-botte: meͅi̯əs˂bot (Gelinden) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
schede van de koe lijf: lɛ̄ǝf (Gelinden) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheel scheel (bn.): sxiel (Gelinden) Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] III-1-1
scheen scheen: sxēͅin (Gelinden) De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] III-1-1
scheermes schaars: sxōs (Gelinden) Scheermes [ZND 06 (1924)] III-1-3
schei scheien: sxęi̯ǝ (Gelinden) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13