e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P186p plaats=Gelinden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schemering, valavond valavond: valovend (Gelinden) Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] III-4-4
schenkel schenkel: skeͅ.ŋkəl (Gelinden), vars: vā.s (Gelinden) schenkel [Goossens 1b (1960)] III-2-3
schenkkan karaf: karaf (Gelinden) karaf in het algemeen [N 20 (zj)] III-2-1
scheppen scheppen: skəpə (Gelinden) scheppen [ZND 25 (1937)] III-1-2
scheren scheren: sxierə (Gelinden) scheren [inf.] [ZND 06 (1924)] III-1-3
scherp zetten scherp zetten: sxɛ.rǝp ˲ze̜tǝ (Gelinden) Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.] II-11
scheut scheut: sxyø̜.t (Gelinden), sxyǝt (Gelinden) Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22] I-5
schijf braadspek braai: braai= schijfje, plakje spek om te braden  broͅi (Gelinden) zwoerd [Goossens 1b (1960)] III-2-3
schijten kakken: kákǝ (Gelinden), schijten: sxē̜ǝ.tǝ (Gelinden) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11
schilmesje, aardappelmesje aardappelmes: i̯apəlmeͅi̯əs (Gelinden) mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)] III-2-1