32750 |
spade, spitschop |
schup:
skø̜p (P186p Gelinden),
sxø̜p (P186p Gelinden),
spade:
spāi̯ (P186p Gelinden)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
22757 |
spanne |
spanne:
span (P186p Gelinden)
|
Een spanne (wat men met de hand overspannen kan, b.v. bij het knikkerspel). [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
18091 |
spatader |
dikke ader:
dikə uerə (P186p Gelinden),
gebroken ader:
gəbrŭokə uerə (P186p Gelinden)
|
spatader (uitpuilende ader aan been, Fr. varice) [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
17782 |
speeksel |
spuw:
spōw (P186p Gelinden)
|
speeksel [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
døm (P186p Gelinden),
tet:
tęt (P186p Gelinden)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (P186p Gelinden, ...
P186p Gelinden)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18390 |
speld |
spelde:
spęl (P186p Gelinden),
spɛl (P186p Gelinden)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
vastspangen:
vāsspanǝ (P186p Gelinden)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
ich speəl, hije spēlt, vije speələ (P186p Gelinden)
|
Ik speel, hij speelt, wij spelen. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
speunen:
spyø̜.nǝ (P186p Gelinden)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|