e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P186p plaats=Gelinden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spade, spitschop schup: skø̜p (Gelinden), sxø̜p (Gelinden), spade: spāi̯ (Gelinden) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
spanne spanne: span (Gelinden) Een spanne (wat men met de hand overspannen kan, b.v. bij het knikkerspel). [ZND 07 (1924)] III-3-2
spatader dikke ader: dikə uerə (Gelinden), gebroken ader: gəbrŭokə uerə (Gelinden) spatader (uitpuilende ader aan been, Fr. varice) [ZND 07 (1924)] III-1-2
speeksel spuw: spōw (Gelinden) speeksel [ZND 07 (1924)] III-1-1
speen van de koe deem: døm (Gelinden), tet: tęt (Gelinden) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spek spek: spɛk (Gelinden, ... ) spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
speld spelde: spęl (Gelinden), spɛl (Gelinden) Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] II-7
spelden vastspangen: vāsspanǝ (Gelinden) Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34] II-7
spelen (alg.) spelen: ich speəl, hije spēlt, vije speələ (Gelinden) Ik speel, hij speelt, wij spelen. [ZND 07 (1924)] III-3-2
spenen speunen: spyø̜.nǝ (Gelinden) Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9