18255 |
halsketting |
kettel:
gōt, en gōw ketəl (P186p Gelinden)
|
goud, een gouden ketting [ZND 01u (1924)]
III-1-3
|
33927 |
halster |
halster:
hɛlstǝr (P186p Gelinden)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.]
I-10
|
32695 |
halve voor |
halfvoor:
halǝf˱vuǝr (P186p Gelinden)
|
Met de onderstaande termen, die in combinatie met een werkwoord een bepaalde ploegwijze uitdrukken (zie daarvoor het vorige lemma), wordt in de meeste gevallen een voor-type bedoeld, dat wat de diepte betreft het midden houdt tussen de stoppelvoor en de zaaivoor, maar diep genoeg is om er sommige wortel- of knolgewassen op te verbouwen. Soms echter heeft de term halve voor betrekking op de smallere voor, waarmee het ploegwerk midden op de akker of aan de zijkant(en) beëindigd wordt. [JG 1b;N 11A, 137b]
I-1
|
20820 |
ham, hesp |
hesp:
heͅi.ps (P186p Gelinden),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1, a-m
hēͅips (P186p Gelinden),
schouder:
voorpoot
sxoun (P186p Gelinden)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
hānt (P186p Gelinden)
|
ik heb een splinter in mijn hand [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
33305 |
handcultivator |
grondbreker:
grǫu̯ndbrīǝkǝr (P186p Gelinden)
|
Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.]
I-5
|
34566 |
handkar |
handkar:
hantkɛǝr (P186p Gelinden),
stootkar:
stutkē̜ǝr (P186p Gelinden)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
18256 |
handschoen |
haas:
’n ha.s (P186p Gelinden),
[mv. haaste]
e pawər haste (P186p Gelinden),
hās - ə pōr hāstə (P186p Gelinden)
|
een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen - een paar handschoenen [ZND 01u (1924)]
III-1-3
|
33040 |
handvat van de zicht |
handvat:
hant˲vǭt (P186p Gelinden)
|
De steel van de zicht bestaat uit één stuk hout. Het bovenste deel ervan is scherp gebogen. Dit deel dient als handvat waarmee men de zicht hanteert. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk de lemma''s over de handvatten aan de steel van de zeis (3.2.4 - 3.2.7) in aflevering I.3. In de volgende plaatsen werd hetzelfde antwoord gegeven als voor "steel" (zie het lemma ''steel van de zicht'', 4.3.2): K 278, L 164, 288a, 296, 314, 320, 327, 330, 378, 381, 381b, 422, 426, 429, 431, P 175, Q 14, 15, 33, 71, 90, 93, 96, 99, 121, 197, 198b, 201, 207.' [N 18, 70b; JG 1a, 1b; A 14, 9; L 45, 9; monogr.]
I-4
|
33157 |
handvat van het strosnijmes |
handvat:
hāndvǭt (P186p Gelinden)
|
Het houten gedeelte van het strosnijmes. Vergelijk ook het de lemma''s ''steel van de zeis'' (3.2.3) in aflevering I.3 en ''steel van de zicht'' (4.3.2)in deze aflevering). Zie afbeelding 18, c. [N 18, 103b]
I-4
|