24556 |
jeneverbes |
lijsterbesje:
leejəstərbɛskəs (P186p Gelinden)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
20405 |
jeugd, jongelieden |
jonge mensen:
jòng minsə (P186p Gelinden),
jongvolk:
jòng vóllək (P186p Gelinden)
|
jongelieden; grote (opgeschoten) jongens en meisjes [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18041 |
jeuk |
jeuksel:
jyksəl (P186p Gelinden)
|
jeuk [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
20196 |
jong (bijv.nw.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jounk (P186p Gelinden)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)]
III-2-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jounk (P186p Gelinden)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
vlug:
vløk (P186p Gelinden)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
stoppelen:
stoͅpəls (P186p Gelinden)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
jø̜i̯ŋk (P186p Gelinden)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bax (P186p Gelinden),
kurre:
kørǝ (P186p Gelinden)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
jonge gans:
jōŋ gās (P186p Gelinden)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|