e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P186p plaats=Gelinden

Overzicht

Gevonden: 1683
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kolengruis gruis: gruis (Gelinden), kolengruis: kooalegruis (Gelinden) gruis van kolen [ZND 35 (1941)] III-2-1
kolenschop schoep: sxup (Gelinden) kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)] III-2-1
kom komp: kump (Gelinden, ... ) een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-2-1
komkommer komkommer: koemkoemmer (Gelinden) [ZND 41 (1943)] I-7
konijn konijn: kənēͅ.n (Gelinden), ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130  kənēͅin (Gelinden), pl.  kənēͅnə (Gelinden) konijn [ZND 01 (1922)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)] III-2-1
koning koning: keujenink (Gelinden) koning [ZND 28 (1938)] III-3-1
kool, algemeen: een krop kool kabuis: kəboͅu̯zə (Gelinden), kool: køͅyl (Gelinden) kool [Goossens 1b (1960)] || krop kool [Goossens 1b (1960)] I-7
koolmees, mees zwartkopje: zwatkeupke (Gelinden) koolmees [ZND 43 (1943)] III-4-1
koolraap (ondergronds) raapkolen: ruǫpkø̜i̯l (Gelinden) Brassica napus L. subsp. rapifera. Bedoeld is hier de gekweekte knol van de plant met de naam koolzaad. De plant heeft gele bloemen; het vlees van de knol is oranjekleurig; bij sommige variëteiten ook wit. Koolraap stelt minder eisen aan de grond dan bieten. De verbouw is vrij algemeen in Limburg verspreid. De knollen worden vooral als veevoeder gebruikt en dan ingekuild; soms ook werden ze als groente gegeten. Er zijn twee soorten teelt: -onder de grond (hier behandeld); ook wel gewestelijk raapkool of knolraap genoemd of kortweg knol; -boven de grond; ook wel koolraap-boven-de-grond, glaskoolraap of koolrabi genoemd. Vaak is een meervoudsvorm opgegeven naast of in plaats van het enkelvoud; dit is steeds in het lemma aangegeven. Op grond van de laatste medeklinker in deze meervoudsvormen kan als slotmedeklinker van de enkelvoudsvormen eerder een verstemloosde -b dan een -p worden aangehouden. Op een enkel duidelijk tegenvoorbeeld na (meervoud koolrapen) is hier dan ook de spelling -raab aangehouden, in overeenstemming met de spelling -reub. Wanneer is opgegeven dat het woordaccent op de tweede lettergreep ligt is ook dat in het lemma vermeld. Vergelijk ook het lemma Koolzaad. [N 12, 39; N 12A, 3a; JG 1a, 1b, 2c; L 6, 36; monogr.; add. uit N 7, 1b] I-5
koolzaad koolzaad: kōlzāt (Gelinden), sloorzaad: slū.rzuǝt (Gelinden) Brassica napus L. subsp. oleifera. Naam voor het zaad en voor het hele gewas: een koolsoort die alleen om het oliehoudend zaad wordt geteeld. Het heeft felgele bloemen in de zomer. Vroeger werd het gemaaid en gedorst en werd het zaad geslagen om "smout" te verkrijgen. Vergelijk aflevering II.3, Molenaar, paragraaf Oliemolen, blz. 165-166. Vergelijk ook het lemma Koolraap: de soort gekweekt om de knol. Bij vliegop wordt opgegeven dat het een variëteit van koolzaad is; bij spoorzaad dat het als groenvoer wordt gebruikt. [JG 1a, 1b, 2b; monogr.] I-5