e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P186p plaats=Gelinden

Overzicht

Gevonden: 1683
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koor koor: de koor van de keerk (Gelinden) Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)] III-3-3
koorts koorts: kotse (Gelinden) hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] III-1-2
koot boelee: bu`lę (Gelinden), koot: kǫu̯t (Gelinden) Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
kop paardskop: pi̯atskop (Gelinden) [JG 1a, 1b] I-9
kop van de schoof kop: kǫp (Gelinden) De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b] I-4
kopdorser (machine) met tanden: bętān (Gelinden) Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
koperstuk knabje: ps. omgespeld volgens IPA. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  knɛp’kə (Gelinden) koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)] III-3-1
kopje jatte (fr.): zjat (Gelinden), jatte-tje: klein  zjetsjə (Gelinden) kopje, tas [ZND 28 (1938)] III-2-1
kopjeduikelen een huppelefeer maken: nen hupələfēͅr mōkə (Gelinden) hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] III-3-2
koppelhaak, koppelketting trekel/trikkel: trī ̞.kǝl (Gelinden) De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c] I-1