| 24309 |
kikkervisje |
dikkopje:
dikkøpke (P186p Gelinden)
|
kikkervisje [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
| 20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kēnt (P186p Gelinden),
kéjnt (P186p Gelinden)
|
kind [ZND 08 (1925)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
| 20173 |
kind (troetelnaam) |
douce-tje:
znd 11, B7
dôezəkə (P186p Gelinden),
engeltje:
znd 11, B7
engəlkə (P186p Gelinden),
kind:
znd 11, B7
kejnt (P186p Gelinden),
poesje:
znd 11, B7
poesjkə (P186p Gelinden),
vrouwtje:
znd 11, B7
vrówkə (P186p Gelinden)
|
kind; liefkozend woord tegenover kinderen gebruikt door ouders en volwassenen [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 33940 |
kinketting |
kinkettel:
kenkętǝl (P186p Gelinden)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
| 18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
kieͅkhus (P186p Gelinden)
|
kinkhoest [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
| 34524 |
kip van broedsheid genezen |
kwijtbroeden:
kwęi̯ǝtbryǝ (P186p Gelinden)
|
In vraag N 19, 59 werd gevraagd naar de termen voor een kip van broedsheid genezen door ze in een emmer water te stoppen met haar achterste. Een aantal antwoorden wijst op deze methode. Maar er is ook een aantal respondenten dat deze methode niet kent of vermeldt dat deze manier van handelen niet helpt. De broedse kip afzonderen en vastzetten is een alternatief (L 159a (Middelaar), 268 (Velden), 295 (Baarlo), 318b (Tungelroy), 374 (Thorn), P 107a (Rummen)). De informant van L 320a (Ell) adviseert de broedse kip in afzondering sterk eiwitrijk voedsel te voeren. En volgens de informant van Q 121c (Bleijerheide) is een beter middel dan in het water stoppen de kip vier dagen in een rek aan de wand te hangen. [N 19, 59]
I-12
|
| 29843 |
kippen |
hennen:
henǝ (P186p Gelinden),
hinǝ (P186p Gelinden)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 34463 |
kippen -kinderwoord |
kiekens:
kīkǝs (P186p Gelinden)
|
[N 19, 38; monogr.]
I-12
|
| 34507 |
kippen -werkwoord |
gehekt (volt. deelw.):
gǝhik (P186p Gelinden)
|
De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 34010 |
kippen, storten |
opslaan:
ǫpslǫn (P186p Gelinden)
|
Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|