33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
witte streep:
witǝ stręi̯p (P186p Gelinden)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
letian (P186p Gelinden)
|
lantaarn [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
18980 |
laster |
laster:
ook materiaal znd 30, 01
lɛ̄stig (P186p Gelinden)
|
laster [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
ook materiaal znd 30, 02
lɛ̄atig (P186p Gelinden)
|
lastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
loeatə (P186p Gelinden),
luetə (P186p Gelinden)
|
laten [ZND 08 (1925)], [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34642 |
latwerk |
kruiwagelleer:
krɛ̄wǭgǝllei̯ǝr (P186p Gelinden)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
aadərdòm (P186p Gelinden)
|
ouderdom [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
leeg:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
lijge neuət (P186p Gelinden)
|
loze noot [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
leichluiper (P186p Gelinden)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30861 |
leest |
leest:
les (P186p Gelinden)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|