33786 |
lendenen en kuil |
miltkuil(en):
męlǝkǫlj (Q087p Gellik)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
21002 |
leverpastei |
leverpastei:
lēͅvərpás’teͅi (Q087p Gellik)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
lēvərwīə.s (Q087p Gellik)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
17647 |
lies |
liesje:
lēskǝ (Q087p Gellik)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|
24567 |
lijsterbes |
duivelskersennoot:
divəlskjɛisənot (Q087p Gellik)
|
lijsterbes (Sobus aucuparia) [Lk 04 (1953)]
III-4-3
|
17617 |
lip |
lip:
lep (Q087p Gellik)
|
Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lep (Q087p Gellik)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
keken:
kɛ̄.kǝ (Q087p Gellik)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17817 |
lopen |
lopen:
lō.pǝ (Q087p Gellik)
|
Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9
|
31582 |
luns |
leun:
lē̜n (Q087p Gellik)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|