e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gellik

Overzicht

Gevonden: 727
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
poot poot: put (Gellik  [(mv pytǝ)]  ) Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b] I-9
postelein postelein: poͅstəleͅi.n (Gellik) [Goossens 1b (1960)] I-7
poten kruikarpoten: krǫu̯kǝrpi (Gellik  [(enkelv krǫu̯kǝrput)]  ), planten: plā.ntǝ (Gellik) De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-13, I-5
praam praam: prǭm (Gellik) Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.] I-10
prei poor: poeər (Gellik, ... ), pūə.r (Gellik) [Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)] I-7
priktol dop: doͅp (Gellik) Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in bezeging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [Lk 03 (1953)] III-3-2
raapzaadolie reubsmout: rēb˱smā.t (Gellik) De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
raat schruits: (mv)  šrū.tsǝ (Gellik) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6
rammelaar rammelaar: rɛməlēͅr (Gellik) rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
rapen rapen: rǭ.pǝ (Gellik) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5