e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gemmenich

Overzicht

Gevonden: 787
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofd hoofd: höt (Gemmenich), t heut (Gemmenich), kop: koop (Gemmenich) [N 10 (1961)]hoofd [N 10b (1961)] III-1-1
hoofd (spotnamen) toepes: der toepes (Gemmenich) [N 10 (1961)] III-1-1
hoogmis hoogmis: hu,əmes (Gemmenich) hoogmis [RND] III-3-3
hooi hooi: h˙ø̜i̯ (Gemmenich) Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s] I-3
hoorn hoorn: `hoa.n (Gemmenich) Hoan: Horn. III-3-2
hop boetboet: HBHS 158  boetboet (Gemmenich) hop (28 zeer zeldzame zomervogel met opvallende vouwkuif; roep [hoep-hoep] [N 09 (1961)] III-4-1
horen horen: huere (Gemmenich) horen [N 10b (1961)] III-1-1
houtduif dikke duif: dike doef (Gemmenich), wilde duif: Gewisse bezeichnen so auch die Turteltaube und die Türkentaube, die zwar häufig bei uns vorkommen (bes. letztere), aber trotzdem keinen eigenen Namen zu haben scheinen.  wel duv (Gemmenich) houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)] || Meist Ringeltaube. III-3-2, III-4-1
houtsnip houtsnep: hootsjnep (Gemmenich) houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
houtsplinter split: šplet (Gemmenich), splitter: špletǝr (Gemmenich) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12