17570 |
hoofd |
hoofd:
höt (Q251p Gemmenich),
t heut (Q251p Gemmenich),
kop:
koop (Q251p Gemmenich)
|
[N 10 (1961)]hoofd [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
toepes:
der toepes (Q251p Gemmenich)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
hu,əmes (Q251p Gemmenich)
|
hoogmis [RND]
III-3-3
|
22164 |
hooi |
hooi:
h˙ø̜i̯ (Q251p Gemmenich)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|
22673 |
hoorn |
hoorn:
`hoa.n (Q251p Gemmenich)
|
Hoan: Horn.
III-3-2
|
24169 |
hop |
boetboet:
HBHS 158
boetboet (Q251p Gemmenich)
|
hop (28 zeer zeldzame zomervogel met opvallende vouwkuif; roep [hoep-hoep] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17733 |
horen |
horen:
huere (Q251p Gemmenich)
|
horen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
22183 |
houtduif |
dikke duif:
dike doef (Q251p Gemmenich),
wilde duif:
Gewisse bezeichnen so auch die Turteltaube und die Türkentaube, die zwar häufig bei uns vorkommen (bes. letztere), aber trotzdem keinen eigenen Namen zu haben scheinen.
wel duv (Q251p Gemmenich)
|
houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)] || Meist Ringeltaube.
III-3-2, III-4-1
|
24170 |
houtsnip |
houtsnep:
hootsjnep (Q251p Gemmenich)
|
houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31803 |
houtsplinter |
split:
šplet (Q251p Gemmenich),
splitter:
špletǝr (Q251p Gemmenich)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|