e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gemmenich

Overzicht

Gevonden: 787
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huid huid: hoet (Gemmenich), vel: vèèl (Gemmenich) huid, vel [N 10b (1961)] III-1-1
huismus, mus mus: meusj (Gemmenich) huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] III-4-1
huiszwaluw huiszwalber: hoessjwälber (Gemmenich) huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1
huiveren beven: van de kao bèève (Gemmenich) huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
ijsberen drentelen: trentele (Gemmenich) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2
inspannen inspannen: ęšpanǝ (Gemmenich) Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74] I-10
jammer jammer: ⁄t ees jomer (Gemmenich) jammer [zund] [N 07 (1961)] III-1-4
jeuk jeuk: jeuk (Gemmenich) jeuk [N 07 (1961)] III-1-2
jeuken jeuken: jèùke (Gemmenich) jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
joker in het kaartspel joker: En e kaatespeel es mär enge jooker.  `jō:kər (Gemmenich) Jooker: Joker. III-3-2