24200 |
kuifmees |
kuifmeesje:
koefmeeske (Q251p Gemmenich)
|
kuifmees (11,5 grijze kop met kuifje; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in oud eekhoornnest; roep [bi-bi-bi-brr-brr-brr]; zang heel zacht en miesperend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwatel (Q251p Gemmenich)
|
kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24202 |
kwartelkoning |
kwartelkoning:
kwachtelkeuneng (Q251p Gemmenich)
|
kwartelkoning (27 ook alleen te horen; s zomers; in grote weiland; tegen de avond en s nachts; zeldzaam; roep [rrerrrp, rrerrrp] of er over een kam wordt gestreken [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18147 |
lam |
schaapje:
šø̜pkǝ (Q251p Gemmenich)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
duivelshaar:
dȳvǝlshǭr (Q251p Gemmenich)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
34017 |
langzamer |
hola:
hola (Q251p Gemmenich)
|
Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96]
I-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
løw (Q251p Gemmenich)
|
Löw: Löwe.
III-3-2
|
33883 |
leewater |
leewater:
lēi̯wātǝr (Q251p Gemmenich)
|
Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.]
I-9
|
17643 |
lende |
lende:
de lende (Q251p Gemmenich)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17558 |
lenig |
zwak:
schwach (Q251p Gemmenich)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|