e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gemmenich

Overzicht

Gevonden: 787

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedsprei bedsprei: be.tšprei̯ (Gemmenich) bedsprei [RND] III-2-1
beeld beeld: bī.lt (Gemmenich), bi̯.lt (Gemmenich) Beeld: = beld [Bild]. || Beld: Bild. III-3-2
beeldje beeldje: `belšə (Gemmenich), `beltšə (Gemmenich), figuur: Do has-te en schön fijuur op-ene Kamiin stue.  fi`jū:r (Gemmenich) Beldsche: = belsche [kleines Bild, Bildchen]. || Belsche: Kleines Bild, Bildchen. || Fijuur: Figur, 2. Statue, Statuette. III-3-2
beemd band/bend: bęnǝt (Gemmenich) Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.] I-8
been, beenderen knook: ne knaok (Gemmenich) benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)] III-1-1
benamingen van het paard naar de leeftijd aanspanner: aspē̜nǝr (Gemmenich) Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9
bergx bergen (mv.): mv.!  bérrək (Gemmenich) berg (bergen) [RND] III-4-4
besteken: gelukwensen beglckwnschen (du.): bə`glø.kwy.nšə (Gemmenich) Beglökwönsche: Beglückwünschen. III-3-2
betalen berappen: berape [bəra.pə} (Gemmenich), betalen: betaale [betā:lə} (Gemmenich), rappen: rape [ra.pə} (Gemmenich) 1. berappen, bezahlen; 2. zahlen, bezahlen || zahlen, bezahlen III-3-1
bevend schudden met de huid (zich) schudden: šødǝ (Gemmenich) Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68] I-9