25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
sjéém (Q251p Gemmenich)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
cafstijd:
kafesti:t (Q251p Gemmenich)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
t schimert mech ver n owe (Q251p Gemmenich)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17726 |
scherp kijken |
staren:
starre (Q251p Gemmenich)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19765 |
schilderij |
beeld:
Karte 38.
Bild (Q251p Gemmenich),
gemlde (du.):
jə`møͅldə (Q251p Gemmenich),
jə`mɛldə (Q251p Gemmenich),
jə`mɛ̄:ldə (Q251p Gemmenich),
schild:
Karte 38.
schild/Schild n. (Q251p Gemmenich)
|
Gemälde. || Jemälde: Gemälde. || Jemäälde: = jemälde [Gemälde]. || Jemölde: = jemälde [Gemälde].
III-3-2
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šø̄mǝl (Q251p Gemmenich)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
21244 |
schip |
schip:
šef (Q251p Gemmenich)
|
schip [RND]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
scheepsman:
šefsma:n (Q251p Gemmenich)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
17964 |
schokschouderen |
de schouders optrekken:
de schowere optreke (Q251p Gemmenich)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21277 |
school |
school:
šuəl (Q251p Gemmenich)
|
school [RND]
III-3-1
|